Je winkelwagen is momenteel leeg!
De biologische wortels en evolutie van het menselijk gedrag
Eén van de merkwaardigste gebreken van ons voorstellingsvermogen betreft exponentieel verlopende processen. We kennen wel explosies, uitbrekende epidemieën en economische crises, maar we herkennen die meestal niet als het eindpunt van een geleidelijk proces en beschouwen ze als een volkomen toevallig optredend plotseling voorval of als een goddelijke ingreep. De groei van de bomen om ons heen en de groei van onze kinderen nemen we vooral waar in de fase dat deze het meest opvalt. Het allereerste begin zien we niet of herkennen we niet als een vroeg onderdeel van het groeiproces dat dezelfde wetmatigheid volgt. Doordat we dat eerste deel niet onderkennen, worden we vaak verrast door de sterke toename in een later stadium. Als we de beginfase wel zien, kunnen we ons weer niet voorstellen dat het vervolg van hetzelfde proces later zo’n grote vlucht neemt. Hoewel we er aan gewend zijn dat alle dingen komen en weer voorbij gaan en we drommels goed weten dat ons lichaam niet onbeperkt blijft groeien en ook de bomen niet tot aan de hemel blijven doorgroeien, zijn we heel vaak blind voor de onvermijdelijkheid van groeistagnatie. Toch bestaat er geen enkel exponentieel toenemend proces dat niet vroeg of laat zijn eigen weerstand en belemmeringen oproept. Doordat ons voorstellingsvermogen beperkt is tot lineaire processen zien we geen verband tussen de verschillende fasen.
Pas omstreeks 1610 leerde men in de wiskunde om te gaan met exponenten en de tegenhanger daarvan, de logaritmes en bedacht men de schrijfwijze met de exponent ( a=bX ). Op een logaritmische schaal wordt een exponentiële kromme weer recht en komt zodoende weer binnen ons denkraam. Hoofdrekenen met deze functies kunnen we echter nog steeds niet. In mijn middelbare schooltijd gebruikten we daarom een boek met tabellen voor de logaritmes. Tegenwoordig is het één druk op een knopje van een zakrekenmachientje. Daarmee kunnen we de beperktheid van ons brein wel omzeilen, maar niet opheffen.
Ter illustratie van ons probleem met exponentiele functies een rekensommetje:
Stel dat er op enig moment in de evolutie bij één op de honderdduizend vrouwen een toevallige mutatie ontstaat waardoor zij geen twee maar drie kinderen kan grootbrengen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door een grotere melkproductie, of door een langere levensduur na de menopauze, waardoor er grootmoeders ontstaan die kunnen helpen. Het zou ook kunnen door resistentie tegen een ziekteverwekker of door een vorm van monogamie waardoor moeders zich enige tijd verzekeren van een man voor voedselhulp en beveiliging. Er zijn vele mogelijkheden denkbaar.
De vraag is nu hoe lang het zou duren voordat zo’n aanvankelijk bijzondere eigenschap normaal is geworden.
Vrijwel niemand kan dit zonder rekenmachine oplossen, en zelfs met rekenmachine is haast niemand bij machte om dit sommetje te herleiden tot de juiste formule. Alleen mensen met voldoende wiskunde in hun pakket die dagelijks met vergelijkbare sommen omgaan, komen er snel uit. Ook onze intuïtie helpt geen ene sikkepit. Sommigen gokken op één miljoen jaar, anderen op honderd jaar, het slaat allemaal nergens op. Het juiste antwoord is ongeveer 10.000 jaar en zelfs dat zegt velen maar weinig.
Nog veel minder mensen beseffen dat het grootbrengen van drie kinderen per moeder op de lange duur helemaal niet eens mogelijk is. In slechts 1500 jaar zouden Adam en Eva bij dit aantal een wereldbevolking van 122 miljard zielen hebben doen ontstaan. Zoveel mensen kan de aarde helemaal niet voeden en er zou zelfs bij de aller modernste stand van de agrarische technologie al na 1200 jaar een dramatisch gebrek aan voedsel ontstaan. Daar staat niemand bij stil. Integendeel, menige oma is trots op een aantal van twaalf kleinkinderen. Dit kan al bereikt worden door het grootbrengen van gemiddeld 3,6 kinderen per moeder, hetgeen in de vorige eeuw beslist niet abnormaal was. Dat daarbij de wereldbevolking binnen 900 jaar al tegen voedselgebrek zou oplopen, boeide niemand behalve een enkele zwartkijker.
In 2014 was er een uitbraak van het Ebola virus. In Guinea, Liberia, Nigeria, Sierra Leone en Senegal stierven (per 5 september) al meer dan 2000 besmette personen. Een maand later stond de teller al boven de 3000 en daarna verdubbelde het aantal slachtoffers bijna elke zes weken. Een uitbraak van dit virus verloopt snel doordat de zieke patiënt en zelfs ook de recent overledene, buitengewoon besmettelijk is. Doordat het lokale traditie is dat de familie de overledene voorafgaande aan de begrafenis volgens uitgebreide rituelen wast en lichamelijk contact heeft, breidt de besmetting zich snel uit.
De ernst van Ebola is al sinds 1976 bekend van een uitbraak bij de Belgische missionarispost Yambuku in het toenmalige Zaïre. De Belgische viroloog Guido van der Groen en de microbioloog Peter Piot ontvingen een bloedmonster van de missiepost en zagen het virus met de merkwaardige kronkels voor de eerste keer onder de microscoop en noemde het naar een kronkelend riviertje bij Yambuku. Varianten van hetzelfde virus zijn bekend van uitbraken bij varkens in de Filippijnen en bij Japanse Makaken. Deze apen werden op de Filippijnen gefokt als proefdieren en zijn geëxporteerd naar de VS en Italië en zorgden daar ook voor uitbraken. Tussen 1994 en 1997 waren er diverse uitbraken in Gabon en Zaïre met in totaal circa 350 doden. Vanaf 2001 treden er bijna jaarlijks nieuwe uitbraken op in Gabon, Uganda, Republiek Congo en Zuid Sudan, steeds met enkele tientallen en soms een paar honderd sterfgevallen. Verschillende varianten van het virus zijn aangetoond in apen, varkens, muizen en vleermuizen. Vleermuizen schijnen zelfs dragers van het virus te kunnen zijn zonder dat ze er aan dood gaan.
Tot nu toe bleef de ziekte beperkt tot arme mensen in kleine dorpjes. De zieken bleven binnenshuis en ook de familie trok zich terug omdat de analfabetische dorpelingen dachten dat de ziekte een vloek van de duivel zou zijn. Dit bijgeloof droeg er ook aan bij dat andere dorpelingen de besmette huizen meden. De besmette personen zijn dan overleden voordat ze een groter gebied kunnen besmetten. Omdat bovendien ongeveer twee derde van de bevolking in staat was antistoffen in het lichaam te produceren, stierven niet alle besmette personen. Na enige tijd doofde de epidemie min of meer vanzelf weer uit. De overwegend zwarte slachtoffers in Afrika vormden veertig jaar geen markt om een vaccin voor te ontwikkelen.
Terwijl Ebola net als andere virussen voortdurend muteert tot nieuwe vormen waartegen we eventueel minder weerstand hebben, is de mobiliteit tussen Afrikaanse dorpen en steden toegenomen. In een poging om de zieken te isoleren haalt men iedereen met koorts weg uit de familie en brengt men ze naar opvangcentra met verzorgers in ruimtepakken. In de praktijk worden dat vaak nieuwe besmettingshaarden. De combinatie van minder weerstand tegen een nieuwe mutant en meer mobiliteit van zieken leverde in 2014 de uitbraak met veel grotere aantallen besmetting. Eigenlijk was dit te verwachten.
Het is dan ook verschrikkelijk dom dat wij wereldwijd de kostbare en tijdrovende ontwikkeling van vaccins en antibiotica aan de industrie overlaten. De industrie heeft geen interesse in, en geen economische basis voor de ontwikkeling van geneesmiddelen zolang er geen grote kapitaalkrachtige markt voor is.
Willen we voorkomen dat we de ene na de andere uitbraak van een nieuwe virusmutant krijgen, dan zullen we vaccins moeten ontwikkelen in het aller vroegste stadium van de ontwikkeling van het virus ongeacht de vraag of daar een markt voor is.
Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van nieuwe antibiotica tegen steeds meer resistente bacteriën. Dit mag niet langer aan de commercie en de industrie worden overgelaten.
Een heel ander voorbeeld van ons onbegrip voor exponentiel verlopende processen betreft de overgang naar duurzame energie. Ik doel hier niet op de neiging om de eerste tekenen van klimaatverandering te ontkennen of op de neiging om maatregelen op de lange baan te schuiven. Ik wil hier eens stilstaan bij de onvoorstelbare snelheid van de transitie naar duurzame energie waar op dit moment nog vrijwel niemand in gelooft. Momenteel groeit de bijdrage van duurzame energie uit zon en wind wereldwijd jaarlijks met minstens 25%. Dat is geen kunst als je met bijna niks begint, maar als dat zo doorgaat, is volgens de simpele functie (1,25)15 de bijdrage over 15 jaar 28 keer zo groot als nu en daarmee zou de transitie volledig zijn. Om deze groeisnelheid vol te houden, hebben we erg veel geld nodig. Het gaat dan wereldwijd om biljoenen (biljoen = duizend milliard=US trillion = 1012). Waar halen we dat vandaan? We zijn gehersenspoeld met het idee dat kapitaal schaars is. De meeste overheden geven al meer geld uit dan ze via belastingen ontvangen zodat we het daarvan niet moeten hebben. Dagelijks horen we op het nieuws dat er bij de banken en bij de industrie ook geen kapitaal is voor nieuwe investeringen en de vrees is dan ook dat de energietransitie niet snel genoeg kan gaan om de komende klimaatramp te kunnen afwenden.
Omdat zo veel nieuw kapitaal niet voor het oprapen ligt, is het herbestemmen van bestaand kapitaal de enige mogelijkheid. Daarbij is dan herbestemming vanuit de sector Big Fossil (Kolen, olie en gas) naar de bestemming Clean Energy het meest voor de hand liggend. Als je het zo bekijkt is er geld genoeg.
Volgens een rapport New Energy Finance van Bloomberg (2014) bedraagt de totale waarde van de aandelen Big Fossil momenteel $5 biljoen terwijl die voor de sector Clean Energy bij elkaar slechts 0,2 biljoen waard zijn. In Big Fossil gaat dus nog 25 keer zoveel geld om. Om het getal van 5 biljoen in perspectief te plaatsen geeft Bloomberg ook de aandelenwaarde van andere sectoren in biljoenen US $:
Big fossil | 4,9 | |
Waarvan olie en gas | 4,7 | |
en steenkool | 0,2 | |
IT | 7,6 | |
Farmaceutica | 3,9 | |
Voeding en drank | 3,3 | |
Engineering | 1,7 | |
Vastgoed | 1,4 | |
Automobielen | 1,3 | |
Industriële goederen | 1,2 | |
Clean Energy | 0,2 |
Daaruit blijkt dat Big Fossil de enige voor de hand liggende sector is van waaruit de gigantische herinvestering zal kunnen gebeuren. De andere sectoren zijn te klein of staan niet onder druk. Het beleggen in aandelen Big Fossil was tot nu toe echter buitengewoon lucratief en betrouwbaar, terwijl de Clean Energy fondsen veel te onzeker zijn en veel te klein voor de vele grote institutionele beleggers. Gezien de machtsverhoudingen en de gevestigde belangen bij Big Fossil, en het vertrouwen in stabiliteit op grond van het verleden, zal die kapitaalvlucht volgens de auteurs van Bloomberg dan ook niet snel gebeuren.
Het is een gevoelsmatige beredenering tegen beter weten in. De stabiliteit van aandelen is helemaal niet zo groot. Aangezien er per dag één miljard aandelen verhandeld worden, kan er bij een gemiddelde waarde per aandeel van $20 zomaar binnen één jaar een hoeveelheid ter waarde van $5 biljoen van eigenaar of bestemming veranderen.
Bij een blijvende groei van de sector Clean Energy met 25% per jaar zal het slechts 15 jaar duren voordat de kapitaalwaarde in deze sector net zo groot is als de huidige aandelenwaarde van Big Fossil. Uiteraard zal dit gepaard gaan met desastreuze desinvestering bij Big Fossil. Volgens vele verwachtingen zal de sector steenkool het eerste slachtoffer zijn. Zodra de elektrificatie van de automobiel doorzet (deze groeit nu met meer dan 50% per jaar) krijgt ook de oliesector het moeilijk. Het is slechts een eenvoudig sommetje met een exponentiële functie, maar zelfs door de grote economen van Bloomberg en de CEO’s van Big Fossil wordt dit sommetje niet gemaakt omdat men het gevoelsmatig niet kan of niet wil bevatten dat een ontwikkeling die nu nog heel marginaal is, straks zo snel kan gaan.
Zijn de economen van Bloomberg dan zo dom? Volgens Naomi Klein verkopen ze mooie praatjes over de relatie tussen klimaat en fossiele energie, maar hebben ze in werkelijkheid zelf heel grote belangen in olie en gas en speculeren ze op waardestijging, nadat ze aandelen goedkoop gekocht hebben of op waardedaling nadat ze zich daartegen verzekerd hebben. Diegene die het meest van de kapitaalvlucht te vrezen heeft, roept natuurlijk het hardst dat het niet kan.
Op 22 september maakte de Rockefeller foundation bekend dat zij alle beleggingen in Big Fossil zou gaan terugtrekken en voortaan alleen nog in duurzame energie gaan beleggen. De familie bezit een vermogen van ongeveer $3 miljard waarvan een groot deel is belegd in Exxon mobile. De laatste jaren hebben als gevolg van campagnes zoals “Fossil Free” en “350.org” al meer dan 180 instituten, organisaties en vermogende individuen, waaronder kerken, universiteiten en pensioenfondsen hun geld uit Big Fossil teruggetrokken. Het gaat daarbij om een waarde van ruim $50 miljard. Dat is nog lang geen $5 biljoen, er zit nog een factor honderd tussen, maar de trend voor deze zogenaamde “desinvestering” is gezet.
Eigenlijk kan het zelfs nog veel sneller gaan dan de exponentiële groei van Clean Energy met 25% voorspelt. Dat komt doordat de handel in aandelen volstrekt irrationeel verloopt en kleine signalen vaak tot een sneeuwbaleffect leiden. Een kapitaalvlucht uit een bepaalde sector gaat daardoor nooit geleidelijk, maar schijnbaar plotseling. Als de overstappers elke dag één ander zouden stimuleren om ook over te stappen is het hele pakket aandelen van Big Fossil binnen een week leeggelopen. Dat is geen wilde fantasie. De geschiedenis van het kapitalisme kent sinds de tulpenmanie in 1637 enkele tientallen voorbeelden en men noemt dit zeepbellen. Zo’n plotselinge kapitaalvlucht uit een bepaalde sector gaat ook meestal gepaard met een economische crisis. Het woordje zeepbel onderstreept eigenlijk dat we het niet begrijpen, terwijl het niets meer is dan een exponentiële functie doordat een pessimistische stemming op de beurs aanstekelijk werkt op beleggers. Het klappen van de zeepbel is niets meer dan het eindverloop van die functie. Dat er binnen de sector Big Fossil een economische zeepbel van ongekende proporties wordt opgeblazen, wil men echter op dit moment nog nauwelijks geloven. Het aantal beleggers dat zich op dit moment van Big Fossil afkeert, is ten opzichte van de grote hoeveelheid beleggers nog zo klein dat men dit nog niet serieus neemt. Deze blindheid voor de vroege fase is kenmerkend voor alle zeepbellen.
De sector Big Fossil wordt echter wel degelijk ernstig bedreigd door twee kiemen van een gigantische zeepbel. De eerste kiem is de prijsontwikkeling van energie.
De wereldmarktprijzen voor olie en gas en daarmee die van opgewekte elektriciteit worden bepaald door vraag en aanbod. Deze varieert van uur tot uur. Voor de consument wordt de prijs vooral bepaald door de belastingen en de kosten voor distributie, maar de sector zelf moet het hebben van een verschil tussen marktprijs en productiekosten. Doordat de grote velden met goedkoop winbare aardolie en gas uitgeput raakten en de vraag ten gevolge van sterke economische groei toenam, steeg de marktprijs voor ruwe olie tussen 2000 en 2008 van een niveau van $25 naar een niveau van $130 per vat. Er werd al gesproken over “peak oil” en iedereen verwachtte een nog verdere prijsstijging. Door de sterk gestegen marktprijs is men echter wel kunnen overgaan naar veel duurdere productiemethoden en wingebieden zoals diepzee, arctische gebieden, schaliegas, teerzanden. Voor olie uit teerzanden en schaliegesteente kost de productie circa $80 per vat. De economische crisis vanaf 2008 deed de marktprijs weer dalen tot circa $110. Men dacht dat dit een tijdelijke dip was, maar tegen ieders verwachtingen in ging de marktprijs dit jaar bij het aantrekken van de economische groei niet weer stijgen maar dalen als gevolg van een dalende vraag.
De dalende vraag ontstaat nu mede door de opkomst van duurzame energie uit PV en windturbines. Deze trend zet door enerzijds doordat de prijzen juist sterk gedaald zijn en anderzijds doordat elektrificatie van vervoer en verwarming in combinatie met duurzame opwekking tot veel hogere efficiëntie leidt. In “Anders ontgoogelt…” had ik berekend dat het totale energieverbruik in Nederland daarmee zelfs met 75% teruggebracht kan worden. Dat is nog toekomstmuziek maar we hoeven niet te wachten tot het zover is. De vraag naar fossiel bevindt zich nu al op een kantelpunt en binnenkort daalt de vraag en daarmee de marktprijs tot onder de productiekosten. Dan stort de hele sector Big Fossil als een plumpudding in elkaar. Eerst door een paar faillissementen van de zwakste, dan door een kapitaalvlucht uit angst en vervolgens gaat de gehele sector onderuit volgens het sneeuwbal effect. Terwijl ik dit schrijf zakt de olieprijs vrij plotseling al naar $75 per vat, zakt de prijs voor steenkool van 100 naar 70 Dollar per ton en wordt bekend dat bijna alle gasgestookte krachtcentrales in Europa verlies maken en door de grote overcapaciteit gemiddeld slechts 1400 vollast uren per jaar kunnen draaien.
De tweede kiem voor de zeepbel wordt tegenwoordig de Carbon Bubble genoemd. De hoeveelheid koolstof die als koolzuurgas vrijkomt indien we de gehele bekende reserve van kolen, gas en olie gaan gebruiken, is vijf keer zo groot als we ons kunnen veroorloven vanwege het klimaat. Met andere woorden, we kunnen nog 20% van de wereldvoorraden fossiele brandstof verbranden en dan slaat het klimaatsysteem onherroepelijk om naar een situatie die voor de wereldbevolking fataal zal zijn. Dit betekent dat de aandelenwaarde en de boekwaarde van die bedrijven in werkelijkheid veel kleiner is dan men op grond van de grote reserves beweert. Zodra dit besef tot de grote investeerders doordringt, zullen zij hun kapitaal uit Big Fossil willen terugtrekken.
Dit voorbeeld leert ons enerzijds dat we optimistisch kunnen zijn over de haalbaarheid van de energietransitie en anderzijds pessimistisch over de stabiliteit van de aandelenhandel omdat blindheid voor de gevolgen van een exponentiële groei er toe zal leiden dat Big Fossil niet tijdig zal anticiperen en dus zal aankoersen op een plotselinge instorting. Na de zeepbel van hypotheken ter waarde van ongeveer $4 biljoen en de daarop volgende crisis is de volgende zeepbel ter waarde van $5 biljoen al in de maak.
In het begin van 2014 ontstond er veel ophef over een boek van de beroemde Franse professor in de economie Thomas Piketty getiteld “Capital in the Twenty-First Century”. Het werd een wereldwijde bestseller en de conclusies galmen nog steeds door in de economische discussies. Piketty analyseerde de ontwikkeling van de inkomens-ongelijkheid over de afgelopen 250 jaar en concludeerde dat die alleen maar toeneemt en intussen tot absurde proporties is gestegen. Tevens concludeert hij dat een bevolking over het algemeen gelukkiger wordt als er minder inkomensongelijkheid is. We zijn dus dom bezig. Zijn pleidooi voor hogere belasting op kapitaal en minder belasting op arbeidsloon werd echter volstrekt niet in dank door de rechtse politici aanvaard.
Je hoeft geen professor in de economie te zijn om deze trend via een moeizaam historisch onderzoek te ontdekken. Toenemende inkomensongelijkheid is het logische gevolg van een paar simpele exponentiële functies. Het ontstaat allereerst doordat wij onze rijkdom niet in absolute maar in relatieve termen onderling met elkaar vergelijken. Als elke trede op de maatschappelijke ladder gepaard gaat met bijvoorbeeld 30% meer inkomen ten opzichte van de voorafgaande trede, betekent één stapje hoger voor de minima (met een jaar inkomen van €13,500) ruim €4000 terwijl dat voor de gemiddelde CEO’s in de bankenwereld (met een inkomen van 5 ton) een verhoging met €150.000 betekent. Bij elke trede lopen de hogere inkomens verder uit. Bij 30% verschil tussen de verschillende treden van de loonschalen hebben we met 13 treden al het enorme verschil bereikt tussen de inkomens van de CEO’s en de minimum lijders. In de VS met minder goede sociale voorzieningen en meer liberale beginselen zijn de verschillen nog veel groter.
Ook een bescheiden jaarlijkse salarisverhoging met bijvoorbeeld 3% leidt tot steeds grotere verschillen. Over een periode van 50 jaar is een minimaal inkomen van €13.500 dan €59.000 geworden terwijl de bankdirecteuren dan €2.2 miljoen per jaar zouden verdienen. Het aanvankelijke verschil van €486.000 is dan toegenomen tot ruim 2 miljoen.
Begin september kwam het FNV met een voorstel om salarisverhogingen niet meer in procenten maar als een vast bedrag van €900 voor iedereen uit te keren. Het bedrag is gebaseerd op 3% van een modaal Nederlands inkomen. Uiteraard zal dit voorstel ook niet door de overwegend rechtse machthebbers aanvaard worden. Ze komen weg met de bewering dat een ongeveer gelijk percentage voor iedereen eerlijker is omdat de meerderheid van de mensen, inclusief alle politici en sociale partners het karakter van een exponentiële functie niet doorgronden.
Steeds grotere ongelijkheid ontstaat ook doordat de waarde van kapitaal door beleggingen in procenten per jaar toeneemt. Een modaal inkomen van €40.000 zal er bij een loonronde van 3% slechts € 1200 op vooruit gaan, terwijl een belegd vermogen van 1 miljoen gemiddeld met €60.000 per jaar groeit.
Afgezien van de relatieve verschillen tussen de inkomensschalen en de jaarlijkse procentuele groei van inkomens en kapitaal, speelt hier ook de bevolkingsgroei mee. Arme mensen krijgen gemiddeld meer kinderen dan rijke mensen zodat het aantal arme mensen veel sneller stijgt dan het aantal rijken. Op dit moment heeft 1/3 van de wereldbevolking honger ten gevolge van armoede, terwijl ook 1/3 ernstig overvoed is. Een verschil tussen een gemiddeld kinderaantal van 6 en 1,5 per vrouw voor arme tegenover rijke mensen betekent dat de verhouding arm/rijk na twee generaties met een factor 16 zal zijn toegenomen. Dat is geen bangmakerij maar simpele demografie.
Tenslotte is de stapeling van marges in de productieketen een belangrijke oorzaak van toenemende inkomensongelijkheid.
Vanaf de boer die het graan verbouwt, tot aan een pak spaghetti in de winkel doorloopt de productie een reeks bewerkingen door verschillende bedrijven. Bij elke verkoop van de ene naar de andere, wordt er een bepaalde marge op de kostprijs gezet. Deze marges worden meestal als een bepaald percentage van de inkoopprijs genomen. Het gevolg is een exponentiële functie. Bij een marge van 30% en zes schakels in de keten, wordt in de laatste stap vijf keer zo veel verdiend als in de eerste. Aangezien bij veel productieketens de laatste schakels in de rijke landen plaatsvinden en de eerste schakels in de arme landen, lopen de inkomens steeds verder uit elkaar. Zo krijgt een gemiddelde cacaoboer $1,5 per kg, terwijl de chocolade in de winkel verkocht wordt voor $50 per kg cacao. Dergelijke verschillen tussen grondstof en eindproduct bestaan voor koffie, katoen, ertsen, steenkool, aardolie en tal van andere producten.
Met alle respect voor het gerezen inzicht bij het FNV en het voorstel voor een trendbreuk, het gevecht is nog niet gewonnen. De verschillen zijn in Nederland niets bij het verschil tussen het salaris van een Amerikaans hedge fonds manager en de groeiende generatie werkloze jongeren in Zuid Europa, Noord- Afrika en Azië. Deze groeiende kloof zal in de nabije toekomst voor heel veel geopolitieke onrust zorgen. Waarschuwingen voor dit enorme gevaar worden door velen afgedaan als doemdenkerij. De ontwikkeling van de steeds grotere inkomensongelijkheid is echter een keiharde voorspelling op grond van een paar simpele exponentiële functies.
De eerste tekenen van geopolitieke onrust zijn nauwelijks te ontkennen. Ondanks opgeworpen barrières vlucht een steeds groter aantal mensen uit de arme landen naar de rijke landen. De interne conflicten binnen de sterk in ontwikkeling achtergebleven moslimlanden gaan gepaard met religieus extremisme en haat tegen het rijke westen. Hekken aan de grens, patrouilles tegen bootvluchtelingen en bommen op IS ten spijt, zullen deze problemen snel toenemen omdat het mechanisme van de groeiende inkomensongelijkheid en de uitzichtloosheid voor de armen niet wordt aangepakt.