Je winkelwagen is momenteel leeg!
De biologische wortels en evolutie van het menselijk gedrag
De onderstaande discussie spitst zich toe op drie aspecten:
– de vraag in hoeveer de behoefte aan communicatie samenhangt met het regelmatig opsplitsen en weer bij elkaar komen van de groep
– de vraag of de naam van dingen een eerste doorbraak betekende of dat de uitbeelding van complete scenario’s de oorsprong was
– de vraag of de gebarentaal vooruitliep op de ontwikkeling van de spreektaal
Eerste opening Frans Couwenbergh.
Je volgt in Oermenselijk het nog steeds meest gehanteerde scenario dat ons taalvermogen neerkomt op praten, op gesproken taal dus. De meeste paleo’s en taalkundigen zien dit als een voortzetting (verfijning en uitbreiding) van de voorouderlijke mensapenlijke ‘kretologie’, en ze introduceren er ook graag een mutatie van het Fox-p gen bij. Omdat ze heus ook wel zien hoeveel moeite mensapen hebben met het leren praten – terwijl het aanleren van gebarentaal aanzienlijk vlotter gaat – projecteren ze ons taalvermogen vaak belachelijk laat in onze geschiedenis. Rick Smits,( Dageraad, Amst.2009) projecteert het zelfs op 14.000 jaar geleden! maar dan zegt hij er wel bij: taal zoals ons hedendaagse taalgebruik is, ja, waar hebben we het dan over.
Natuurlijk, ieder is het er over eens dat ons taalvermogen niet plotseling met de H sapiens ex nihilo uit de lucht is komen vallen en dat er iets aan vooraf moet zijn gegaan, en dat dat ‘iets’ omschreven moet worden als mimesis (‘vertoningen’). De afdrukken van het centrum van Broca in de schedels van de H. erectus en zelfs van H. habilis lijken iedereen te overtuigen. Maar waarom wordt er toch zo moeilijk gedaan over gebarentaal als oorspronkelijke vorm van ons groeiende taalvermogen, al vanaf de Australopitheci?
Zelf ga je naarmate het boek Oermenselijk vordert, steeds meer in de richting van gebarentaal:
P. 425 “… vertoningen van een nagespeelde werkelijkheid … aan de wieg gestaan hebben van de gesproken taal. Bij die vertoningen namen gestandaardiseerde figuren karakteristieke posities in en maakten ze stereotiepe geluiden, zodat uiteindelijk na een langdurig proces van ritualisering, de geluiden alleen al het mentale beeld van de vertoning konden oproepen.”
P. 430 “Lichaamstaal is niet alleen ongelofelijk rijk, maar ook zeer genuanceerd …”)
Wat mijn keuze voor de gebarentaal als oorsprong van ons taalvermogen zo stellig maakt is – en daar wijst je boek niet op – dat mensapen geen neocorticale controle hebben over hun stemgeluid. Bij mensapen, en dus ook bij onze vroegste voorouders, worden de stemgeluiden volledig dwangmatig en op de golven van hun emoties aangestuurd vanuit het limbische systeem. Dus het stond bij het begin van mijn theorievorming omtrent ons taalvermogen al vast dat het niet met geluiden begonnen kon zijn. Maar hoe begon het dán?
Het moest ook te maken hebben met de nieuwe leef- en foerageeromgeving waarin onze voorouders beland waren, een omgeving waarin de regenwoudcommunicatie niet langer toereikend was. Dus heb ik het laten beginnen met één jong vrouwtje (bij apen en mensapen begint nieuw gedrag steevast met één jong vrouwtje, denk aan Imo, het Japanse makakenvrouwtje) in één groep. In haar behoefte om aan haar medevrouwen duidelijk te maken wat er in haar omging (bijv. een bepaalde vrucht die groeide op een plek waarvan ze hoopte dat de oudere vrouwen zouden besluiten om er die dag heen te gaan; of een gevreesde sabeltandtijger die op die plek gesignaleerd was, of een bepaalde handeling, regen, brand, verzin het maar) imiteerde ze dat met haar handen. De vriendinnen snapten wat ze bedoelde, vonden het grappig, en ze deden het na. Tien, twintig keer overnieuw, ze kregen er geen genoeg van en een lol dat ze hadden. Dat gebaar bleef er in, en al gauw verzon een ander ook een gebaar. Zo ontstond in die ene groep dat ‘cultuurtje’ onder de jonge vrouwen. Het was niet alleen grappig, het was ook wel handig. Zo kon je elkaar duidelijk maken waar je aan dacht.
Zo verzon ik het begin, en het vervolg was verder niet meer moeilijk. Het ‘cultuurtje’ verbeterde hun communicatie, en hun samenwerking. De groep floreerde. Als de jonge vrouwen naar een bevriende groep verkasten voor hun partner, namen ze het ‘aanwensel’ mee en zo verbreidde het ‘cultuurtje’ zich over de hele stam. En die stam floreerde, hield meer kinderen in leven, en overtalligde op den duur alle overige stammen.
Ik besefte meteen dat met dit uit de nood geboren ‘cultuurtje’ iets heel nieuws ontstaan was in de natuur. In geen enkele soort kan een individu het met een ander hebben over iets wat niet waarneembaar is: iets op een andere plek, in een ander seizoen zelfs.
Ach, ik heb er al lang een tekst over op mijn website www.mens2000.nl ga naar Filosoof
staan: “Over het ontstaan van ons taalvermogen en ons bewustzijn”.
Eerste antwoord Han Blok
(In het manuscript van Frans Couwenbergh “Over het ontstaan van ons taalvermogen en ons bewustzijn” wordt in 50 pagina’s een pleidooi ontwikkeld voor de gebarentaal als meest oorspronkelijke taalvorm. Het eerste gebaar was een “culturele uitvinding”, het was de naam voor een ding en ontstond in de beslotenheid van de groep bij het kampvuur. Voor de duidelijkheid laat ik in mijn reactie de discussie over de rol en de datering van het vuur buiten beschouwing).
Mijn hoofdstuk 2 over de sprekende mens is grotendeels een compilatie van theorieën van anderen. Ik heb wel de communicatie tussen dieren en het ontstaan van signalen en gebaren aan de hand van de bekende ritualisatie theorie wat sterker benadrukt. Het ritualisatieproces kun je ook van toepassing verklaren op cultuur en dus ook op spreektaal. In mijn hoofdstuk over de virtuele mens kom ik eigenlijk ook weer op communicatie maar dan via tal van andere vormen, zoals dans en muziek, beeldtaal, literatuur en poëzie, het groepsritueel etc. Ik heb dat geprobeerd samen te vatten in figuur 54. Daar zie je de spraak ergens onderaan een bont spectrum van communicatievormen en de gebarentaal ook als een zelfstandig geworden gestyleerde vorm. Over gebaren en wat een gebaar nu eigenlijk is, waar het uit voortkomt, hoe het ontstaat en welke verschillende typen er zijn, valt veel te zeggen. Dit plaatje en plaatje 53 met de drie componenten empathie, interactie en verbeelding, geeft meer mijn eigen visie weer dan hoofdstuk 2. Het is een poging om al die communicatievormen in één evolutie-psychologisch kader te plaatsen. Het woord “vertoning” of “display” is mijns inziens een goed woord om de oervorm van die communicatie aan te geven. Het blijft fascineren en ik zou graag zo’n display van de Neanderthaler bijgewoond hebben om te zien welke geritualiseerde en gestyleerde vorm dit had en hoe de verhouding tussen geluid en lichaamstaal lag.
We zijn het er denk ik over eens dat er al een behoorlijke communicatie voorafging aan de spraak en dat die al bij de chimps en dus ook bij de H habilis en H erectus aanwezig was. Je bent wat vaag over nut en noodzaak of de reproductieve voordelen van een verdere verbetering van die communicatie. Naar mijn idee is “samenwerking” het sleutelwoord. Dit hangt samen met voortschrijdende taakverdeling, genetische differentiatie, overgang van scharrelen naar verzamelen en verdelen en vooral met het ontstaan van een semipermanent kamp vanwaaruit een deel van de groep zich losmaakte en waarnaar ze aan het einde van de dag weer terugkeerde. Al deze aspecten komen uiteindelijk weer voort uit die overgang van een haremmodel naar een meer monogame vorm.
Niet zozeer het, wegens gevaar van buiten, dicht op elkaar kruipen (bij het kampvuur), maar het regelmatig scheiden van de wegen met afscheid en wederzien is in mijn perceptie een hefboom in de ontwikkeling van communicatie over dingen en gebeurtenissen die buiten het direct waarneembare hier en nu vallen. Met rechtoplopen heeft dit m.i. niets te maken. Die stap hadden we trouwens al veel eerder gezet. Met gereedschap heeft het m.i ook niets van doen.
Jij benadrukt het gebaar en stelt dat dit uiteindelijk net als de phonemen tot een modulaire opbouw van op zich betekenisloze elementen, de cheremen, heeft geleid.
Je veronderstelt verder dat de gebaren er eerder waren omdat chimps ze ook hebben en gemakkelijker nieuwe erbij kunnen leren. Vervolgens maak je een stap naar de benoeming der dingen en zie je daarmee een soort doorbraak naar bewustzijn gepaard gaan.
Nu even mijn eigen hypothese:
Er zijn meerdere ontstaansbronnen voor gebaren en andere signalen:
Deze bouwdoos van signalerende elementen is omvangrijk en allen kunnen zich tot gestyleerde gebaren of gestyleerde geluiden ontwikkelen. Bij de meeste dieren zien we dit via een evolutie en erfelijke aanleg volgens het proces van de ritualisatie. Maar ritualisatie is ook van toepassing op cultuur. Zodra een cultuur zich ontwikkelt, moet de gebruiker die van generatie op generatie leren door klassieke behavioristische processen en associaties etc. Dat gaat beter als de cultuur een vorm aanneemt die de hersenen kunnen bevatten en het gaat beter als de hersenen zich via selectie aanpassen. De cultuur wordt dus een selectiedruk voor een bepaalde neurologische ontwikkeling, terwijl omgekeerd ons neurologisch systeem een selectiedruk levert op de culturele ontwikkeling. Wellicht komt het door deze interactieve situatie dat het ritualisatieproces op beide ontwikkelingen toepasbaar is.
Ook al is de bouwdoos van verschillende typen signalen goed gevuld, we zijn hiermee nog steeds dieren. Ik zie vervolgens drie fundamentele stappen in het proces van menswording.
* De eerste grote stap naar mens zijn, wordt gezet zodra we met die bouwdoos in staat zijn een scenario uit te beelden en een uitgebeeld scenario te begrijpen. Deze scenario’s zijn virtueel omdat ze in een andere tijd en op een andere plaats dan hier en nu plaatsvinden. Ze gaan ook over andere personen dan jezelf. Ik noem deze grote stap de “virtualisatie”. Daarbij leg ik niet het accent op dingen benoemen, maar geloof ik dat we hele scenario’s met dingen, handelingen, personen, emoties, plaatsen etc konden uitbeelden en we gebruikten ons hele repertoire aan signalerende bouwstenen.
De cultuur van scenario’s uitbeelden groeide en ontwikkelde snel. Ons brein moest volgen en was de beperking. De ontwikkeling verliep volgens het proces van de voortschrijdende ritualisatie en de bewegingen werden gebaren en de geluiden werden steeds meer stereotiep. Er kwamen steeds meer verschillende scenarios die opzichzelf weer stereotiep werden (situaties). De uitbreiding van die eerste stap vergde een groot geheugen en een sterk leervermogen omdat er heel veel complete en min of meer gestandaardiseerde scenario’s geleerd moesten worden. Daarom denk ik dat deze stap samenvalt met de H. erectus periode, waarin het hersenvolume zo ongeveer verdrievoudigde.
* Na enige tijd volgde de tweede fundamentele stap. De sterk gestyleerde gebaren en geluiden werden modulaire stereotiepen en ook de scenarios werden als geheel modulaire stereotiepen. D.w.z. ze verloren hun eigen, aan een virtuele voorstelling gebonden referentie en kregen een functie als bouwsteen in combinaties (tegelijk en/of na elkaar). Deze stap vereiste dat typische korte termijn geheugen, of liever gezegd een hiërarchie van korte naar langere termijn en paralelle geheugensporen. Immers we moeten de elementen even onthouden totdat we het geheel van de compositie overzien en dat weer snel uitwissen voor de volgende constructie. Intussen is het geheel van de eerste compositie op een hoger abstractieniveau opgeslagen etc. Dat is beslist geen kleinigheid.
Het kan goed zijn dat die modulaire structuur zowel voor cheremen als voor fonemen geldt. Het zou kunnen dat de cheremen gemakkelijker aansloten bij een bestaand repertoire en bestaande hersenstructuren en dus eerder kwamen dan de fonemen.
De tweede stap heeft het grote voordeel boven de eerste stap dat er niet voortdurend en moeizaam nieuwe scenarios ontwikkeld en aangeleerd hoeven te worden. Met de bouwstenen kunnen spontaan nieuwe scenario’s gecreëerd worden en direct worden begrepen. Dat wil zeggen, we kunnen veel meer met dezelfde hersenen. De vraag is danook of stap twee een stap is in de structuur van de cultuur of in de evolutie van de hersenen. Of is het beiden en zijn de paralelle kortere en langere geheugensporen de evolutionaire aanpassing aan die nieuwe structuur van de cultuur?
* Tenslotte kwam de derde stap. We gingen niet alleen nieuwe vrije combinaties en composities maken maar ook variaties en nuances op de standaarden. Het stereotiep werd als het ware een draaggolf of een stam van een veel grotere hoeveelheid begrippen.
De woorden werden een verzameling van varanten op kernwoorden met elk een iets andere betekenis. Dit gaf een enorme verrijking van het aantal begrippen, maar nog belangrijker wellicht, ook een logische archivering, zoals de mappen van microsoft windows. Mogelijk was hier weer een extra laagje neuronen voor nodig want het is eigenlijk een extra abstractie niveau (verzameling van begrippen rondom een kernbegrip)
In dit traject van ontwikkelingen zie ik een eigen plaats voor muziek, zang, dans, beeldende kunst, gebaren en fonemen. De sterke ontwikkeling van de fonemen is wellicht recent en in de allermodernste communicatie zien we de beeldtaal weer oprukken. De lichaamstaal is er nog steeds en is rijk, zeer complex en vol nuances.
Ik zie bewustzijn vooral ontstaan na de eerste stap, de virtualisatie. We zien onszelf als het ware in een scenario alsof we van bovenaf toekijken. De tweede en derde stap geven wel een enorme verrijking maar geen extra bewustzijn t.o.v. de eerste stap. Daarmee denk ik dat de H. erectus al behoorlijk bewust was. Wellicht bracht H. sapiens de overgang naar de derde stap omdat daarbij de vocalen en fonemen in een stroomversnelling kwamen.
Ik denk dat we ongeveer hetzelfde bedoelen. Jij noemt het benoemen der dingen, maar ik zie het meer als het maken van virtuele scenarios en leg meer de nadruk op personen met een rol en positie in het scenario dan op de dingen. Ik denk dat we meer geneigd zijn de dingen te verpersonificeren dan andersom.
Eerste reactie Frans Couwenbergh
Citaat: “Niet zozeer het wegens gevaar van buiten dicht op elkaar kruipen, maar het scheiden van de wegen met afscheid en wederzien is in mijn perceptie een hefboom in de ontwikkeling.”
Natuurlijk heb je een voorstelling in je hoofd van hoe onze meest primitieve voorouders leefden. Die voorstelling is je – vermoed ik – ingegeven door Wrangham&Peterson en Owen Lovejoy. Beide auteurs verwerp ik in deze.
Mijn voorstelling is gevormd door het helder maken van twee vaste punten a. hoe de huidige chimps en vooral de huidige de bonobo’s leven (met de hele groep seizoensgebonden rondtrekkend in een uitgestrekt gebied), en b. hoe de huidige nog uiterst schaars overgebleven Verzamelaar/Jager-groepen leven (met de hele groep seizoensgebonden rondtrekkend in een uitgestrekt gebied. Van punt b zijn ook foto’s die mijn voorstelling gestalte geven, foto’s uit How humans evolved van Boyd&Silk (© 2000, 1997 by Norton&Comp.Inc.), een standaardwerk op ons beider interessegebied, gekocht op aanraden van prof. J. Goudsblom, auteur van oa Vuur en Beschaving (Amst. 1992) met wie ik enige tijd gecorrespondeerd heb. Het standaardwerk geeft de stand van zaken rond 2000 weer, de breed geaccepteerde feiten en aannames. Wat het vuur betreft (een gekoesterd item voor mijn verhaal) is 1,6 mjg (Koobi Fora, Swartkrans Cave e.a.) een acceptabel jaartal. Het is rijk aan beeldmateriaal bovendien. Ik draag eruit mee bijv. het beeld van een vrouw, baby op de rug, die met een graafstok een knol zit uit te graven. En het beeld van een !Kung San kamp, met mensen rond het kampvuur (volwassenen en kinderen door elkaar alsof er geen ‘kloof’ bekend is bij hen). Het beeld van een pygmeeënkamp, met drie hutjes rond een open plek waar gewerkt en gezeten wordt. Het beeld van een drietel verlaten hutten, waar alleen de in de grond gestoken en van boven samengevlochten takken nog getuigen van een kamp. Nou ja, er zijn weinig van de 600 tekstbladzijden zonder illustratie.
Wat ik bedoel te zeggen is: er heeft nooit een situatie van scheiden van de wegen met afscheid en wederzien bestaan bij onze voorouders, in geen enkele fase. Ze trokken altijd in hechte groepen rond, van kampplek naar kampplek. Waar ze langer bleven, gingen de mannen jagen en de vrouwen verzamelen, heel vanzelfsprekend: er moest elke avond gegeten worden. Daar komt noch kwam afscheid noch weerzien aan te pas.
Citaat: “Vervolgens maak je een stap naar de benoeming der dingen en zie je daarmee een soort doorbraak naar bewustzijn gepaard gaan”.
Nee, ik laat het hele proces beginnen met namen voor de dingen. En zelfs met één naam (door één jonge vrouw in één groepje) voor één ding (wat dat ook geweest moge zijn).
Maar daarmee begon iets geheel nieuws in de natuur: een zoogdier dat het met een soortgenoot over iets kon hebben dat op dat moment en op die plek niet waarneembaar was. Maar waarvan beiden natuurlijk wel een beeld in het koppie hadden. Die éne jonge vrouw gaf, op één van de door jou opgesomde ‘ontstaansbronnen’, kan me niet zoveel schelen welke maar waarom zou ze daar d’r handen met die tien vingers niet bij gebruikt hebben?, een imitatie van. De medevrouw snapte onmiddellijk wat ze bedoelde, vond het grappig en imiteerde het gebaar. En zo deden die meiden dat nog wel twintig keer achter elkaar, lachend en krijsend van de lol. En die grap hielden ze er in. Want het was nog handig bovendien. En de medevrouw verzon een andere imitatie, voor een ander ding. Nou ja, zo begon er in die ene groep dat ‘cultuurtje’ en het ‘cultuurtje’ verbreidde zich over de hele stam, na een generatie of wat. En het breidde zich uit met steeds meer gebarennamen voor steeds meer dingen. Dat is, in mijn scenario, de eerste grote stap naar mens zijn.
Citaat: “Ik denk dat we ongeveer hetzelfde bedoelen. Jij noemt het benoemen der dingen, maar ik zie het meer als het maken van virtuele scenarios en leg meer de nadruk op personen met een rol en positie in het scenario dan op de dingen”.
Ik denk dat die ‘virtuele scenario’s’, ik noem die performances, wat te complex zijn om zo’n performance als allereerste begin vanuit het niets te laten gebeuren, in ons speculatieve scenario. Dan vind ik een enkel gebarenwoord voor een enkel ding toch makkelijke voorstelbaar.
Tweede reactie Han Blok
Regelmatig ontmoeten en afscheid nemen
Ik herhaal dat we niet van chimps of bonobo’s afstammen, maar dat we al heel vroeg uit de primatenfamilie zijn losgeraakt met een eigen sociale strategie. Het zwervend scharrelen, ieder voor zich in een groepje is verlaten en heeft zich ontwikkeld in een leven vanuit een semipermanente basis (anders zouden we nooit vlooien hebben gekregen). Het jagen wordt in alle evolutieliteratuur schromelijk overdreven, maar net als bij minder heldhaftig verzamelwerk brengt het samenwerking en taakverdeling met zich mee en een dagelijks opsplitsing en weer samenvoegen van de groepsleden. Niemand weet precies vanaf wanneer er echt sprake is van een thuisbasis, maar vaststaat dat er uiteindelijk semipermanente kampen kwamen en bases waarheen men dagelijks of na enkele dagen terugkeerde.
Ook de chimp en de bonobo kennen een sociale structuur met regelmatig uit elkaar gaan en weer samenkomen van subgroepjes. Daar is echter geen sprake van wederzijdse afhankelijkheid, maar ondanks dat wel van uitbundige begroetingsrituelen.
Bij alle andere verzamelaars, van bijen, mieren, vogels en hondachtigen is wel afhankelijkheid en zien we dat de begroetingsrituelen zeer sterk zijn ontwikkeld. Het is ontstaan uit bedelgedrag en voedselverdeling via opbraken en ook vanuit een bestendiging van de relaties tussen paren en tussen moeders en kinderen. Zodra je een taakverdeling en een onderlinge afhankelijkheid krijgt is een gedragspatroon met rituele patronen van begroeting standaard. Ook bij mensen draait een groot deel van onze begroetingsrituelen nog steeds om cadeautjes en voedsel. Zelfs het zoenen is daaruit afgeleid evenals het handenschudden.
Hoe sterker de onderlinge afhankelijkheid hoe riskanter het uit elkaar gaan. Al is het maar voor een paar uur. Die onderlinge afhankelijkheid en taakverdeling met goederen en dienstenruil is ons eigen sociale patroon. Niet dat van de bonobo. Daarom is behalve de begroeting ook het afscheid een ritueel geworden. Elk afscheid is gekenmerkt door een bestendiging van de relatie en op het bevorderen van de terugkeer of het ontkennen van het uiteengaan.
De dingen en hun naam versus scenario’s
Bij chimps en bonobo draait het niet alleen om voedsel of andere waardevolle dingen maar ook zeer sterk om bestendiging van onderlinge relaties ofwel de vlooiband. De vlooiband wordt dagelijks bestendigd en vooral na een conflict. Dat is bij ons ook zo. Wij gooien de zaak ook door elkaar en geven cadeautjes en maken contact om te laten zien dat je iemand aardig vindt, maar ook voedsel en sex spelen een rol in de relatiesfeer. Ons mobieltje is de moderne variant op de vlooiband.
De toevallige naam voor één ding door één vrouw en een overname van dit cultuurtje door de anderen omdat het zo lollig en ook wel handig is, klinkt een beetje als een sprookje of als metafoor in een bijbelverhaal.
Ik geeft toe dat het geven van een naam aan het eerste ding een reusachtige stap voor de mensheid lijkt, maar het zal toch echt wel met voedsel begonnen zijn. Bij de andere verzamelaars (bijen, hommels, mieren, vogels, hondachtigen) wordt de vondst met geurmonsters en braaksel gecommuniceerd. Imitatie is een volgende stap en kan op vele manieren. Ik geeft toe dat een phoneem niet zo voor de hand ligt en dat je eerder met een gebaar het ding kunt imiteren. Maar de associatie met geluiden (en vooral de medeklinkers) is ook snel gemaakt als het om eetbare dingen gaat. Ik begrijp niet waarom je het belang van de personen, plaatsen en handelingen opzij schuift. Een communicatie die alleen namen voor dingen bevat is immers betekenisloos. Alleen de combinatie van persoon, plaats, handeling en ding kan een zinvolle boodschap geven of in mijn termen een klein scenario vormen ofwel een virtuele werkelijkheid. Zo moet nu toch nog steeds elke zin minstens deze bestanddelen bevatten om zinvol te zijn. Die syntaxis is essentieel en het vermogen om die te maken is pas echt een doorbraak. Mijns inziens heeft die zich ontwikkeld uit de complete imitatie van het scenario en via de gestyleerde performance tot een virtuele werkelijkheid. Dat is m. i. ook de verklaring waarom de structuur van taal universeel is zodat Pinker zelfs denkt dat het een instinct is. Die syntax is volgens mij het oerscenario en dat is de kern van de boodschap. Het lijkt me veel makkelijker om een primitief scenario te imiteren dan om een boodschap over te dragen met een naam voor een ding zonder de andere elementen.